belezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | belees | belas | heb belezen |
jij, je, u | beleest | belas | hebt belezen |
hij, zij, het | beleest | belas | heeft belezen |
wij | belezen | belazen | hebben belezen |
jullie | belezen | belazen | hebben belezen |
zij, ze | belezen | belazen | hebben belezen |
PresensBeta
Example presens sentences for Belezen with some of the pronouns.
- Ik belees regelmatig boeken.
- Jij beleeft veel plezier aan het lezen.
- Hij/zij beleest zich in de geschiedenis van Nederland.
- Wij belezen ons voor op het examen.
- Zij belezen de literatuur van de Gouden Eeuw.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Belezen with some of the pronouns.
- Vroeger beleefde ik veel avonturen door te lezen.
- Toen was jij al goed belezen in filosofie.
- Hij/zij beleefde intense emoties bij het lezen van dat boek.
- In die tijd beleefden wij grote literaire ontdekkingen.
- Zij beleefden samen vele verhalen in hun boekenclub.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Belezen with some of the pronouns.
- Ik heb mij in verschillende onderwerpen belezen.
- Jij bent goed belezen in klassieke muziek.
- Hij/zij heeft zich grondig belezen in psychologie.
- Wij zijn belezen in diverse culturen.
- Zij hebben zich breed belezen over politiek en economie.