grommelen

Conjugations List of Grommelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrommelgrommeldeheb gegrommeld
jij, je, ugrommeltgrommeldehebt gegrommeld
hij, zij, hetgrommeltgrommeldeheeft gegrommeld
wijgrommelengrommeldenhebben gegrommeld
julliegrommelengrommeldenhebben gegrommeld
zij, zegrommelengrommeldenhebben gegrommeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Grommelen with some of the pronouns.

  • Ik grommel tegen de harde regen.
  • Jij grommelt altijd als je geconcentreerd bezig bent.
  • Hij grommelt vaak in zijn slaap.
  • Wij grommelen op maandagochtend om de drukte van de werkweek.
  • Zij grommelen wanneer ze honger hebben.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Grommelen with some of the pronouns.

  • Ik grommelde terwijl ik door het bos liep.
  • Jij grommelde vroeger altijd als je je zin niet kreeg.
  • Hij grommelde onverstaanbaar tijdens de film.
  • Wij grommelden luidkeels tijdens de spannende wedstrijd.
  • Zij grommelden zachtjes terwijl ze elkaar aan het plagen waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Grommelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gegrommeld toen ik struikelde over de stoep.
  • Jij hebt veel gegrommeld tijdens de vergadering gisteren.
  • Hij heeft al een paar keer gegrommeld sinds hij opstond.
  • Wij hebben gegrommeld toen we hoorden dat het feest was afgelast.
  • Zij hebben flink gegrommeld over de slechte service in het restaurant.