wantrouwen

Conjugations List of Wantrouwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwantrouwwantrouwdeheb gewantrouwd
jij, je, uwantrouwtwantrouwdehebt gewantrouwd
hij, zij, hetwantrouwtwantrouwdeheeft gewantrouwd
wijwantrouwenwantrouwdenhebben gewantrouwd
julliewantrouwenwantrouwdenhebben gewantrouwd
zij, zewantrouwenwantrouwdenhebben gewantrouwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Wantrouwen with some of the pronouns.

  • Ik wantrouw zijn intenties.
  • Jij wantrouwt haar woorden.
  • Hij wantrouwt de regering.
  • Wij wantrouwen de nieuwe buurman.
  • Zij wantrouwen het bedrijf.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Wantrouwen with some of the pronouns.

  • Ik wantrouwde zijn beweringen vroeger vaak.
  • Jij wantrouwde haar sinds het begin.
  • Hij wantrouwde de situatie en handelde daarnaar.
  • Wij wantrouwden hun bedoelingen al een tijdje.
  • Zij wantrouwden de resultaten van het onderzoek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Wantrouwen with some of the pronouns.

  • Ik heb zijn motieven gewantrouwd.
  • Jij hebt haar advies gewantrouwd.
  • Hij heeft de politicus altijd al gewantrouwd.
  • Wij hebben de vreemde verschijnselen in huis gewantrouwd.
  • Zij hebben de beweringen van het management terecht gewantrouwd.