generaliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | generaliseer | generaliseerde | heb gegeneraliseerd |
jij, je, u | generaliseert | generaliseerde | hebt gegeneraliseerd |
hij, zij, het | generaliseert | generaliseerde | heeft gegeneraliseerd |
wij | generaliseren | generaliseerden | hebben gegeneraliseerd |
jullie | generaliseren | generaliseerden | hebben gegeneraliseerd |
zij, ze | generaliseren | generaliseerden | hebben gegeneraliseerd |
Presens
Example presens sentences for Generaliseren with some of the pronouns.
- Ik generaliseer niet graag, maar soms is het nodig.
- Jij generaliseert altijd over mannen en vrouwen.
- Hij generaliseert de resultaten van het onderzoek.
- Zij generaliseren de bevindingen naar de hele populatie.
- Wij generaliseren niet op basis van één voorbeeld.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Generaliseren with some of the pronouns.
- Ik generaliseerde vroeger vaak zonder voldoende bewijs.
- Jij generaliseerde de situatie en vergat de individuele verschillen.
- Hij generaliseerde ten onrechte dat alle studenten lui zijn.
- Zij generaliseerden de klachten als zijnde psychosomatisch.
- Wij generaliseerden te snel en beseften later onze fout.
Perfectum
Example perfectum sentences for Generaliseren with some of the pronouns.
- Ik heb gegeneraliseerd op basis van de beschikbare gegevens.
- Jij bent te snel tot conclusies gekomen en hebt daardoor gegeneraliseerd.
- Hij heeft de studieresultaten gegeneraliseerd naar andere opleidingen.
- Zij hebben zich schuldig gemaakt aan het ongegrond generaliseren.
- Wij zijn voorzichtig geweest en hebben niet onnodig gegeneraliseerd.