bricoleren

Conjugations List of Bricoleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbricoleerbricoleerdeheb gebricoleerd
jij, je, ubricoleertbricoleerdehebt gebricoleerd
hij, zij, hetbricoleertbricoleerdeheeft gebricoleerd
wijbricolerenbricoleerdenhebben gebricoleerd
julliebricolerenbricoleerdenhebben gebricoleerd
zij, zebricolerenbricoleerdenhebben gebricoleerd

Presens

Example presens sentences for Bricoleren with some of the pronouns.

  • Ik bricoleer aan mijn bureau.
  • Jij bricoleert graag in je vrije tijd.
  • Hij bricoleert regelmatig in zijn garage.
  • Zij bricoleert samen met haar vriendinnen.
  • Wij bricoleren het meubilair in ons huis.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Bricoleren with some of the pronouns.

  • Vroeger bricoleerde ik altijd met mijn vader.
  • Toen ik jong was, bricoleerde jij veel met je broers.
  • Hij bricoleerde elke zomer in zijn vakantiehuisje.
  • Zij bricoleerde vroeger veel voor haar hobby.
  • Wij bricoleerden regelmatig als familieactiviteit.

Perfectum

Example perfectum sentences for Bricoleren with some of the pronouns.

  • Ik heb gebricoleerd in de tuin.
  • Jij hebt al vaak gebricoleerd in deze kamer.
  • Hij heeft gisteren gebricoleerd aan de fiets.
  • Zij heeft veel gebricoleerd tijdens de verbouwing.
  • Wij hebben samen gebricoleerd aan het project.