overkoepelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | overkoepel | overkoepelde | heb overkoepeld |
jij, je, u | overkoepelt | overkoepelde | hebt overkoepeld |
hij, zij, het | overkoepelt | overkoepelde | heeft overkoepeld |
wij | overkoepelen | overkoepelden | hebben overkoepeld |
jullie | overkoepelen | overkoepelden | hebben overkoepeld |
zij, ze | overkoepelen | overkoepelden | hebben overkoepeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Overkoepelen with some of the pronouns.
- Ik overkoepel de verschillende afdelingen van het bedrijf.
- Jij overkoepelt de activiteiten van de school.
- Hij/Zij overkoepelt de projecten binnen de organisatie.
- Wij overkoepelen de lokale verenigingen in onze stad.
- Zij overkoepelen de belangen van de werknemers.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overkoepelen with some of the pronouns.
- Ik overkoepelde de verschillende afdelingen van het bedrijf.
- Jij overkoepelde de activiteiten van de school.
- Hij/Zij overkoepelde de projecten binnen de organisatie.
- Wij overkoepelden de lokale verenigingen in onze stad.
- Zij overkoepelden de belangen van de werknemers.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overkoepelen with some of the pronouns.
- Ik heb de verschillende afdelingen van het bedrijf overkoepeld.
- Jij hebt de activiteiten van de school overkoepeld.
- Hij/Zij heeft de projecten binnen de organisatie overkoepeld.
- Wij hebben de lokale verenigingen in onze stad overkoepeld.
- Zij hebben de belangen van de werknemers overkoepeld.