kruien

Conjugations List of Kruien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkruikruideheb gekruid
jij, je, ukruitkruidehebt gekruid
hij, zij, hetkruitkruideheeft gekruid
wijkruienkruidenhebben gekruid
julliekruienkruidenhebben gekruid
zij, zekruienkruidenhebben gekruid

Presens
Beta

Example presens sentences for Kruien with some of the pronouns.

  • Ik kruim kruiden in mijn gerechten.
  • Jij kruit de tuin met compost.
  • Hij/Zij/Het kruidt zijn/haar eten met zout en peper.
  • Wij kruien de kruiwagen naar de bouwplaats.
  • Jullie kruimen de bladeren op het gazon.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kruien with some of the pronouns.

  • Vroeger kruidde ik mijn gerechten niet zo veel.
  • Toen ik jong was, kruidde jij altijd het eten.
  • Zij/Hij/Het kruidde de soep met te veel zout.
  • In die tijd kruidden wij onze gerechten met kruiden uit eigen tuin.
  • Jullie kruiden vroeger de thee met verse muntblaadjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kruien with some of the pronouns.

  • Ik heb de kruiwagen naar de bouwplaats gekruid.
  • Jij hebt de bloemen met water gekruid.
  • Hij/Zij/Het heeft het eten goed gekruid.
  • Wij hebben de mest over het land gekruid.
  • Jullie hebben de paden met zand gekruid.