assureren

Conjugations List of Assureren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikassureerassureerdeheb geassureerd
jij, je, uassureertassureerdehebt geassureerd
hij, zij, hetassureertassureerdeheeft geassureerd
wijassurerenassureerdenhebben geassureerd
jullieassurerenassureerdenhebben geassureerd
zij, zeassurerenassureerdenhebben geassureerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Assureren with some of the pronouns.

  • Ik verzeker de auto tegen diefstal.
  • Jij verzekert je huis bij een betrouwbare maatschappij.
  • Hij/zij verzekert haar sieraden voor een hoge waarde.
  • Wij verzekeren onze reis voordat we vertrekken.
  • Jullie verzekeren de inboedel na de verhuizing.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Assureren with some of the pronouns.

  • Ik verzekerde de auto tegen diefstal toen ik hem kocht.
  • Jij verzekerde je huis bij een betrouwbare maatschappij voordat je ging verhuizen.
  • Hij/zij verzekerde haar sieraden voor een hoge waarde tijdens de vakantie.
  • Wij verzekerden onze reis voordat we op reis gingen.
  • Jullie verzekerden de inboedel na de verhuizing enkele maanden geleden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Assureren with some of the pronouns.

  • Ik heb de auto tegen diefstal verzekerd.
  • Jij hebt je huis bij een betrouwbare maatschappij verzekerd.
  • Hij/zij heeft haar sieraden voor een hoge waarde verzekerd.
  • Wij hebben onze reis voordat we vertrokken verzekerd.
  • Jullie hebben de inboedel na de verhuizing verzekerd.