spanen

Conjugations List of Spanen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspaanspaandeheb gespaand
jij, je, uspaantspaandehebt gespaand
hij, zij, hetspaantspaandeheeft gespaand
wijspanenspaandenhebben gespaand
julliespanenspaandenhebben gespaand
zij, zespanenspaandenhebben gespaand

Presens

Example presens sentences for Spanen with some of the pronouns.

  • Ik span houten planken voor de vloer.
  • Jij spant een touw tussen de bomen.
  • Hij spant zijn spieren voordat hij begint met sporten.
  • Wij spannen een net over het zwembad.
  • Zij spannen een doek tussen de palen van de tent.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Spanen with some of the pronouns.

  • Ik spande houten planken voor de vloer.
  • Jij spande een touw tussen de bomen.
  • Hij spande zijn spieren voordat hij begon met sporten.
  • Wij spanden een net over het zwembad.
  • Zij spanden een doek tussen de palen van de tent.

Perfectum

Example perfectum sentences for Spanen with some of the pronouns.

  • Ik heb houten planken gespannen voor de vloer.
  • Jij hebt een touw gespannen tussen de bomen.
  • Hij heeft zijn spieren gespannen voordat hij begon met sporten.
  • Wij hebben een net gespannen over het zwembad.
  • Zij hebben een doek gespannen tussen de palen van de tent.