afbluffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bluf af | blufte af | heb afgebluft |
jij, je, u | bluft af | blufte af | hebt afgebluft |
hij, zij, het | bluft af | blufte af | heeft afgebluft |
wij | bluffen af | bluften af | hebben afgebluft |
jullie | bluffen af | bluften af | hebben afgebluft |
zij, ze | bluffen af | bluften af | hebben afgebluft |
PresensBeta
Example presens sentences for Afbluffen with some of the pronouns.
- Ik bluff af tijdens de pokeravond.
- Jij bluft af bij elke uitdaging.
- Hij bluft af om indruk te maken.
- Zij bluffen af om de tegenstander te intimideren.
- We bluffen af om het spel spannender te maken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afbluffen with some of the pronouns.
- Ik blufte af tijdens de pokeravond.
- Jij blufte af bij elke uitdaging.
- Hij blufte af om indruk te maken.
- Zij blufften af om de tegenstander te intimideren.
- We blufften af om het spel spannender te maken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afbluffen with some of the pronouns.
- Ik heb afgebluft tijdens de pokeravond.
- Jij hebt afgebluft bij elke uitdaging.
- Hij heeft afgebluft om indruk te maken.
- Zij hebben afgebluft om de tegenstander te intimideren.
- We hebben afgebluft om het spel spannender te maken.