verzaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verzaak | verzaakte | heb verzaakt |
jij, je, u | verzaakt | verzaakte | hebt verzaakt |
hij, zij, het | verzaakt | verzaakte | heeft verzaakt |
wij | verzaken | verzaakten | hebben verzaakt |
jullie | verzaken | verzaakten | hebben verzaakt |
zij, ze | verzaken | verzaakten | hebben verzaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Verzaken with some of the pronouns.
- Ik verzaak mijn verantwoordelijkheden niet.
- Jij verzaakt vaak je plichten.