karteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | karteer | karteerde | heb gekarteerd |
jij, je, u | karteert | karteerde | hebt gekarteerd |
hij, zij, het | karteert | karteerde | heeft gekarteerd |
wij | karteren | karteerden | hebben gekarteerd |
jullie | karteren | karteerden | hebben gekarteerd |
zij, ze | karteren | karteerden | hebben gekarteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Karteren with some of the pronouns.
- Ik karteer de bodem van het gebied.
- Jij karteert de nieuwe wegen in de stad.
- Hij/zij/het karteert de grenzen van het land.
- Wij karteren de flora en fauna van het nationale park.
- Jullie karteren de waterwegen in de regio.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Karteren with some of the pronouns.
- Ik karteerde de bodem van het gebied.
- Jij karteerde de nieuwe wegen in de stad.
- Hij/zij/het karteerde de grenzen van het land.
- Wij karteerden de flora en fauna van het nationale park.
- Jullie karteerden de waterwegen in de regio.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Karteren with some of the pronouns.
- Ik heb de bodem van het gebied gekarteerd.
- Jij hebt de nieuwe wegen in de stad gekarteerd.
- Hij/zij/het heeft de grenzen van het land gekarteerd.
- Wij hebben de flora en fauna van het nationale park gekarteerd.
- Jullie hebben de waterwegen in de regio gekarteerd.