pocheren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pocheer | pocheerde | heb gepocheerd |
jij, je, u | pocheert | pocheerde | hebt gepocheerd |
hij, zij, het | pocheert | pocheerde | heeft gepocheerd |
wij | pocheren | pocheerden | hebben gepocheerd |
jullie | pocheren | pocheerden | hebben gepocheerd |
zij, ze | pocheren | pocheerden | hebben gepocheerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Pocheren with some of the pronouns.
- Ik pocheer eieren voor het ontbijt.
- Jij pocheert vis voor het diner.
- Hij/Zij pocheert kip in de bouillon.
- Wij pocheren peren in rode wijn.
- Jullie pocheren groenten als bijgerecht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pocheren with some of the pronouns.
- Ik pocheerde eieren voor het ontbijt.
- Jij pocheerde vis voor het diner.
- Hij/Zij pocheerde kip in de bouillon.
- Wij pocheerden peren in rode wijn.
- Jullie pocheerden groenten als bijgerecht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pocheren with some of the pronouns.
- Ik heb eieren gepocheerd voor het ontbijt.
- Jij hebt vis gepocheerd voor het diner.
- Hij/Zij heeft kip in de bouillon gepocheerd.
- Wij hebben peren in rode wijn gepocheerd.
- Jullie hebben groenten als bijgerecht gepocheerd.