opdwarrelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dwarrel op | dwarrelde op | ben opgedwarreld |
jij, je, u | dwarrelt op | dwarrelde op | bent opgedwarreld |
hij, zij, het | dwarrelt op | dwarrelde op | is opgedwarreld |
wij | dwarrelen op | dwarrelden op | zijn opgedwarreld |
jullie | dwarrelen op | dwarrelden op | zijn opgedwarreld |
zij, ze | dwarrelen op | dwarrelden op | zijn opgedwarreld |
PresensBeta
Example presens sentences for Opdwarrelen with some of the pronouns.
- De bladeren dwarrelen op.
- Ik dwarrel op in de lucht.
- De herfstbladeren dwarrelen overal neer.
- De sneeuwvlokken dwarrelen naar beneden.
- Het stof dwarrelt op in de zonnestralen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opdwarrelen with some of the pronouns.
- De bladeren dwarrelden op.
- Ik dwarrelde op in de lucht.
- De herfstbladeren dwarrelden overal neer.
- De sneeuwvlokken dwarrelden naar beneden.
- Het stof dwarrelde op in de zonnestralen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opdwarrelen with some of the pronouns.
- De bladeren zijn opgedwarreld.
- Ik ben opgedwarreld in de lucht.
- De herfstbladeren zijn overal neergedaald.
- De sneeuwvlokken zijn naar beneden gedwarreld.
- Het stof is opgedwarreld in de zonnestralen.