panden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pand | pandde | heb gepand |
jij, je, u | pandt | pandde | hebt gepand |
hij, zij, het | pandt | pandde | heeft gepand |
wij | panden | pandden | hebben gepand |
jullie | panden | pandden | hebben gepand |
zij, ze | panden | pandden | hebben gepand |
PresensBeta
Example presens sentences for Panden with some of the pronouns.
- Ik pand nieuwe huizen voor investeerders.
- Jij pandt oude gebouwen voor renovatie.
- Hij/Zij pandt commerciƫle ruimtes in het stadscentrum.
- Wij panden vakantiehuizen aan de kust.
- Jullie panden bedrijfspanden in verschillende steden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Panden with some of the pronouns.
- Vroeger pandde ik leegstaande gebouwen.
- Toen jij begon, pandde je voornamelijk woningen.
- Zij pandden vroeger veel kantoorruimtes.
- In die tijd panden wij overal in de stad.
- Jullie pandden altijd samen met andere investeerders.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Panden with some of the pronouns.
- Ik heb panden verkocht op de veiling.
- Jij hebt een groot winkelpand verhuurd.
- Hij/Zij heeft meerdere vastgoedobjecten aangekocht.
- Wij hebben onze panden gerenoveerd en verkocht.
- Jullie hebben succesvolle investeringspanden beheerd.