schampen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schamp | schampte | heb geschampt |
jij, je, u | schampt | schampte | hebt geschampt |
hij, zij, het | schampt | schampte | heeft geschampt |
wij | schampen | schampten | hebben geschampt |
jullie | schampen | schampten | hebben geschampt |
zij, ze | schampen | schampten | hebben geschampt |
PresensBeta
Example presens sentences for Schampen with some of the pronouns.
- Ik schamp vaker tijdens het sporten.
- Jij schampt regelmatig je schoenen voor het naar binnen gaan.
- Hij schampt altijd zijn mes voordat hij begint met koken.
- Wij schampen soms langs elkaar heen in onze gesprekken.
- Jullie schampen weleens met de waarheid om een conflict te vermijden.
- Zij schampen nooit met hun verantwoordelijkheden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schampen with some of the pronouns.
- Ik schampte vaak de rand van het zwembad tijdens mijn zwemlessen.
- Jij schampte vroeger altijd de bumper van onze auto bij het inparkeren.
- Hij schampte regelmatig zijn elleboog tegen de deurknop in zijn huis.
- Wij schampten gisteren per ongeluk een andere boot tijdens het varen.
- Jullie schampten herhaaldelijk de muur met de verhuisdozen.
- Zij schampten altijd hun knieën tijdens het klimmen op de speeltoestellen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schampen with some of the pronouns.
- Ik heb geschampt toen ik over de drempel struikelde.
- Jij bent al meerdere keren geschampt tijdens het fietsen.
- Hij heeft zijn vinger geschampt terwijl hij hout aan het zagen was.
- Wij zijn gisterenavond geschampt door een opmerking van onze buurman.
- Jullie hebben nog nooit zo hard geschampt als tijdens die wedstrijd.
- Zij hebben het tafelblad geschampt bij het verplaatsen van de meubels.