miskomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | miskom | miskwam | ben miskomen |
jij, je, u | miskomt | miskwam | bent miskomen |
hij, zij, het | miskomt | miskwam | is miskomen |
wij | miskomen | miskwamen | zijn miskomen |
jullie | miskomen | miskwamen | zijn miskomen |
zij, ze | miskomen | miskwamen | zijn miskomen |
Presens
Example presens sentences for Miskomen with some of the pronouns.
- Ik kom altijd op tijd.
- Jij komt soms te laat.
- Hij komt regelmatig in de problemen.
- Wij komen vaak tegenover elkaar te staan.
- Zij komen nooit opdagen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Miskomen with some of the pronouns.
- Ik kwam vaak te laat op school.
- Jij kwam altijd net op tijd.
- Hij kwam regelmatig in de problemen terecht.
- Wij kwamen elkaar vroeger vaak tegen.
- Zij kwamen gisteravond niet opdagen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Miskomen with some of the pronouns.
- Ik ben te laat gekomen.
- Jij bent gisteren misgekomen.
- Hij is vorige week misgelopen.
- Wij zijn naar het verkeerde adres misgegaan.
- Zij zijn de trein gemist.