samenzweren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zweer samen | zwoer samen | heb samengezworen |
jij, je, u | zweert samen | zwoer samen | hebt samengezworen |
hij, zij, het | zweert samen | zwoer samen | heeft samengezworen |
wij | zweren samen | zwoeren samen | hebben samengezworen |
jullie | zweren samen | zwoeren samen | hebben samengezworen |
zij, ze | zweren samen | zwoeren samen | hebben samengezworen |
PresensBeta
Example presens sentences for Samenzweren with some of the pronouns.
- Ik samenzweer met mijn collega om een verrassing voor te bereiden.
- Jij samenzweert altijd tegen de regels in.
- Hij/zij samenzweert met de vijand om informatie te delen.
- Wij samenzweren om het probleem op te lossen.
- Jullie samenzweren vaak achter onze rug om.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Samenzweren with some of the pronouns.
- Ik zwoer samen met mijn broer om onze ouders te overtuigen.
- Jij zwoer altijd met je beste vriend om geheimen te bewaren.
- Hij/zij zwoer samen met de bende om wraak te nemen.
- Wij zwoeren in het verleden vaak samen om uitdagingen aan te gaan.
- Jullie zwoeren samenspanning met de concurrentie om hen te verslaan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Samenzweren with some of the pronouns.
- Ik heb samengezworen met mijn vrienden tijdens de vakantie.
- Jij hebt al eerder samengezworen in deze situatie.
- Hij/zij heeft samengespannen met de politie om de misdaad op te lossen.
- Wij hebben stiekem samengespannen om hen te verrassen.
- Jullie hebben samen gespannen tegen de autoriteiten.