berenten

Conjugations List of Berenten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikberentberentteheb berent
jij, je, uberentberenttehebt berent
hij, zij, hetberentberentteheeft berent
wijberentenberenttenhebben berent
jullieberentenberenttenhebben berent
zij, zeberentenberenttenhebben berent

Presens
Beta

Example presens sentences for Berenten with some of the pronouns.

  • Ik berenten de tuin regelmatig.
  • Jij berenten de planten elke dag.
  • Hij/Zij berenten de bloemen in de vaas.
  • Wij berenten de bomen voor de winter.
  • Zij berenten de struiken samen met de hovenier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Berenten with some of the pronouns.

  • Vroeger, toen ik jong was, berentende ik altijd de tuin.
  • Elke zomer berentende jij de planten uitgebreid.
  • Hij/Zij berentende vroeger de bloemen met veel enthousiasme.
  • Toen we nog geen ervaren tuiniers waren, berentenden wij de bomen niet goed genoeg.
  • Als kinderen berentenden zij de struiken met hun ouders in het weekend.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Berenten with some of the pronouns.

  • Ik heb de tuin berentend gisteren.
  • Jij hebt de planten al berentend verzorgd.
  • Hij/Zij heeft de bloemen vorige week berentend geknipt.
  • Wij hebben de bomen dit seizoen al berentend gesnoeid.
  • Zij hebben de struiken samen met de hovenier berentend onderhouden.