profaneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | profaneer | profaneerde | heb geprofaneerd |
jij, je, u | profaneert | profaneerde | hebt geprofaneerd |
hij, zij, het | profaneert | profaneerde | heeft geprofaneerd |
wij | profaneren | profaneerden | hebben geprofaneerd |
jullie | profaneren | profaneerden | hebben geprofaneerd |
zij, ze | profaneren | profaneerden | hebben geprofaneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Profaneren with some of the pronouns.
- Ik profaneer de heilige plaats niet.
- Jij profaneert de tradities van ons land.
- Hij/zij profaneert regelmatig in het openbaar.
- Wij profaneren de herdenkingsplechtigheid met ons gedrag.
- Jullie profaneren de tempel met jullie ongepaste gedrag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Profaneren with some of the pronouns.
- Ik profaneerde de heilige plaats niet.
- Jij profaneerde de tradities van ons land.
- Hij/zij profaneerde regelmatig in het openbaar.
- Wij profaneerden de herdenkingsplechtigheid met ons gedrag.
- Jullie profaneerden de tempel met jullie ongepaste gedrag.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Profaneren with some of the pronouns.
- Ik heb de heilige plaats niet geprofaneerd.
- Jij hebt de tradities van ons land geprofaneerd.
- Hij/zij heeft regelmatig in het openbaar geprofaneerd.
- Wij hebben de herdenkingsplechtigheid met ons gedrag geprofaneerd.
- Jullie hebben de tempel met jullie ongepaste gedrag geprofaneerd.