loslopen

Conjugations List of Loslopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop losliep losheb losgelopen
jij, je, uloopt losliep loshebt losgelopen
hij, zij, hetloopt losliep losheeft losgelopen
wijlopen losliepen loshebben losgelopen
jullielopen losliepen loshebben losgelopen
zij, zelopen losliepen loshebben losgelopen

Presens

Example presens sentences for Loslopen with some of the pronouns.

  • De hond loopt los in het park.
  • Kinderen lopen vaak los in de speeltuin.
  • Ik laat mijn kat altijd loslopen in de tuin.
  • De paarden mogen niet loslopen op de weg.
  • Wij laten de kippen loslopen in de achtertuin.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Loslopen with some of the pronouns.

  • De hond liep los in het park.
  • Kinderen liepen vaak los in de speeltuin.
  • Ik liet mijn kat altijd loslopen in de tuin.
  • De paarden mochten niet loslopen op de weg.
  • Wij lieten de kippen loslopen in de achtertuin.

Perfectum

Example perfectum sentences for Loslopen with some of the pronouns.

  • De hond heeft losgelopen in het park.
  • Kinderen hebben vaak losgelopen in de speeltuin.
  • Ik heb mijn kat altijd loslaten lopen in de tuin.
  • De paarden mochten niet losgelopen hebben op de weg.
  • Wij hebben de kippen los laten lopen in de achtertuin.