medeslepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sleep mede | sleepte mede | heb medegesleept |
jij, je, u | sleept mede | sleepte mede | hebt medegesleept |
hij, zij, het | sleept mede | sleepte mede | heeft medegesleept |
wij | slepen mede | sleepten mede | hebben medegesleept |
jullie | slepen mede | sleepten mede | hebben medegesleept |
zij, ze | slepen mede | sleepten mede | hebben medegesleept |
PresensBeta
Example presens sentences for Medeslepen with some of the pronouns.
- Ik sleep de koffer mee naar het station.
- Jij sleept je laptop overal naartoe.
- Hij/zij sleept zijn/haar vermoeide lichaam naar bed.
- Wij slepen de meubels naar een andere kamer.
- Jullie slepen de boodschappentassen naar de auto.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Medeslepen with some of the pronouns.
- Ik sleepte de koffer naar het station mee.
- Jij sleepte je laptop overal naartoe mee.
- Hij/zij sleepte zijn/haar vermoeide lichaam naar bed mee.
- Wij sleepten de meubels naar een andere kamer mee.
- Jullie sleepten de boodschappentassen naar de auto mee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Medeslepen with some of the pronouns.
- Ik heb de koffer naar het station meegesleept.
- Jij hebt je laptop overal naartoe meegesleept.
- Hij/zij heeft zijn/haar vermoeide lichaam naar bed meegesleept.
- Wij hebben de meubels naar een andere kamer meegesleept.
- Jullie hebben de boodschappentassen naar de auto meegesleept.