suilen

Conjugations List of Suilen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksuilsuildeheb gesuild
jij, je, usuiltsuildehebt gesuild
hij, zij, hetsuiltsuildeheeft gesuild
wijsuilensuildenhebben gesuild
julliesuilensuildenhebben gesuild
zij, zesuilensuildenhebben gesuild

Presens
Beta

Example presens sentences for Suilen with some of the pronouns.

  • Ik suil bij het zien van een verdrietige film.
  • Jij suilt als je niet je zin krijgt.
  • Hij/Zij/Het suilt wanneer hij/zij moe is.
  • Wij suilen als we ruzie hebben.
  • Jullie suilen vaak om kleine dingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Suilen with some of the pronouns.

  • Ik suilde elke keer als ik naar die foto keek.
  • Jij suilde vroeger vaak als je bang was.
  • Hij/Zij/Het suilde altijd als er onweer was.
  • Wij suilden regelmatig tijdens die periode.
  • Jullie suilden soms als jullie elkaar misten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Suilen with some of the pronouns.

  • Ik heb gesuild toen ik het slechte nieuws hoorde.
  • Jij hebt gesuild na het verlies van het spel.
  • Hij/Zij/Het heeft gesuild sinds de breuk met zijn/haar partner.
  • Wij hebben gesuild tijdens onze vakantie in de regen.
  • Jullie hebben gesuild na het lezen van dat boek.