discrediteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | discrediteer | discrediteerde | heb gediscrediteerd |
jij, je, u | discrediteert | discrediteerde | hebt gediscrediteerd |
hij, zij, het | discrediteert | discrediteerde | heeft gediscrediteerd |
wij | discrediteren | discrediteerden | hebben gediscrediteerd |
jullie | discrediteren | discrediteerden | hebben gediscrediteerd |
zij, ze | discrediteren | discrediteerden | hebben gediscrediteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Discrediteren with some of the pronouns.
- Ik discreditereer de geruchten.
- Jij discreditereert zijn argumenten.
- Hij discreditereert haar reputatie.
- Wij discreditereen de tegenstanders.
- Zij discreditereen de theorie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Discrediteren with some of the pronouns.
- Ik discreditereerde zijn verklaringen.
- Jij discreditereerde hun argumenten.
- Hij discreditereerde de beschuldigingen.
- Wij discreditereerden de roddels.
- Zij discreditereerden de suggesties.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Discrediteren with some of the pronouns.
- Ik heb gediscrediteerd wat hij zei.
- Jij hebt zijn beweringen gediscrediteerd.
- Hij heeft haar geloofwaardigheid gediscrediteerd.
- Wij hebben de beschuldigingen gediscrediteerd.
- Zij hebben de valse informatie gediscrediteerd.