vinken

Conjugations List of Vinken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvinkvinkteheb gevinkt
jij, je, uvinktvinktehebt gevinkt
hij, zij, hetvinktvinkteheeft gevinkt
wijvinkenvinktenhebben gevinkt
jullievinkenvinktenhebben gevinkt
zij, zevinkenvinktenhebben gevinkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Vinken with some of the pronouns.

  • Ik vink elke dag mijn takenlijst af.
  • Jij vinkt de namen van de gasten op de lijst aan.
  • Hij vinkt de juiste antwoorden op het formulier aan.
  • Wij vinken alle belangrijke punten tijdens de vergadering af.
  • Zij vinken de boeken die ze hebben gelezen in hun leeslogboek aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vinken with some of the pronouns.

  • Ik vinkte gisteren mijn takenlijst af.
  • Jij vinkte de namen van de gasten op de lijst aan.
  • Hij vinkte de juiste antwoorden op het formulier aan.
  • Wij vinkten alle belangrijke punten tijdens de vergadering af.
  • Zij vinkten de boeken die ze hadden gelezen in hun leeslogboek aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vinken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn takenlijst afgevinkt.
  • Jij hebt de namen van de gasten op de lijst aangevinkt.
  • Hij heeft de juiste antwoorden op het formulier aangevinkt.
  • Wij hebben alle belangrijke punten tijdens de vergadering afgevinkt.
  • Zij hebben de boeken die ze hebben gelezen in hun leeslogboek aangevinkt.