ruwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruw | ruwde | heb geruwd |
jij, je, u | ruwt | ruwde | hebt geruwd |
hij, zij, het | ruwt | ruwde | heeft geruwd |
wij | ruwen | ruwden | hebben geruwd |
jullie | ruwen | ruwden | hebben geruwd |
zij, ze | ruwen | ruwden | hebben geruwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ruwen with some of the pronouns.
- Ik ruw regelmatig stoffen op.
- Jij ruwt de wol met zorg.
- Hij/Zij/Het ruwt de houten planken voorzichtig.
- Wij ruwen de vezels met behulp van machines.
- Jullie ruwen de textiel met de hand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ruwen with some of the pronouns.
- Vroeger ruwde ik regelmatig stoffen op.
- Jij ruwde de wol altijd met zorg.
- Hij/Zij/Het ruwde de houten planken vroeger voorzichtig.
- Wij ruwden de vezels destijds met behulp van machines.
- Jullie ruwden vroeger de textiel met de hand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ruwen with some of the pronouns.
- Ik heb de stoffen geruwd.
- Jij hebt de wol zorgvuldig geruwd.
- Hij/Zij/Het heeft de houten planken voorzichtig geruwd.
- Wij hebben de vezels machinaal geruwd.
- Jullie hebben de textiel met de hand geruwd.