bijmesten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mest bij | mestte bij | heb bijgemest |
jij, je, u | mest bij | mestte bij | hebt bijgemest |
hij, zij, het | mest bij | mestte bij | heeft bijgemest |
wij | mesten bij | mestten bij | hebben bijgemest |
jullie | mesten bij | mestten bij | hebben bijgemest |
zij, ze | mesten bij | mestten bij | hebben bijgemest |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijmesten with some of the pronouns.
- Ik bemest het land regelmatig.
- Jij bemest de planten in de tuin.
- Hij/Zij bemest het gazon elke lente.
- Wij bemesten de akkers voor een goede oogst.
- Jullie bemesten de bloembedden met organische meststoffen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijmesten with some of the pronouns.
- Vroeger bemestte ik het land met kunstmest.
- Toen jij nog hier woonde, bemestte je altijd de planten in de tuin.
- Elke zomer bemestte hij het gazon om het groen en gezond te houden.
- Vroeger bemestten wij de akkers met behulp van paarden.
- Als kind bemestten jullie de bloembedden samen met jullie ouders.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijmesten with some of the pronouns.
- Ik heb het land bijgemest voordat ik ging zaaien.
- Jij hebt de planten in de tuin bijgemest toen ze begonnen te verwelken.
- Hij/Zij heeft het gazon vorige week bijgemest.
- Wij hebben de akkers bijgemest na de oogst.
- Jullie hebben de bloembedden met extra voedingsstoffen bijgemest.