ridderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ridder | ridderde | heb geridderd |
jij, je, u | riddert | ridderde | hebt geridderd |
hij, zij, het | riddert | ridderde | heeft geridderd |
wij | ridderen | ridderden | hebben geridderd |
jullie | ridderen | ridderden | hebben geridderd |
zij, ze | ridderen | ridderden | hebben geridderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ridderen with some of the pronouns.
- Ik ridder vandaag tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw.
- Jij riddert regelmatig jonge talenten in de sportwereld.
- Hij/zij/het riddert de edele heer voor zijn moedige daden.
- Wij ridderen jaarlijks de meest verdienstelijke burgers van ons land.
- Jullie ridderen met trots de nieuwe leden van de broederschap.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ridderen with some of the pronouns.
- Vroeger riddere ik met passie en eer.
- Toen jij nog jong was, riddere je graag met je speelgoedzwaard.
- Hij/zij/het ridderde in de middeleeuwen tegen de dreiging van buitenaf.
- In die tijd ridderden wij als beschermers van het koninkrijk.
- Jullie ridderden vaak ter verdediging van het kasteel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ridderen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een dappere strijder geridderd.
- Jij hebt de afgelopen maand enkele vooraanstaande personen tot ridder geridderd.
- Hij/zij/het heeft de ridderorde versterkt door nieuwe leden te ridderen.
- Wij hebben vorige week de jongste ridder ooit in Nederland geridderd.
- Jullie hebben al vele jaren trouwe dienst aan de ridderschap gevierd.