valsspelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speel vals | speelde vals | heb valsgespeeld |
jij, je, u | speelt vals | speelde vals | hebt valsgespeeld |
hij, zij, het | speelt vals | speelde vals | heeft valsgespeeld |
wij | spelen vals | speelden vals | hebben valsgespeeld |
jullie | spelen vals | speelden vals | hebben valsgespeeld |
zij, ze | spelen vals | speelden vals | hebben valsgespeeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Valsspelen with some of the pronouns.
- Ik valspeel tijdens het kaartspel.
- Jij valspeelt altijd bij de wedstrijden.
- Hij valspeelt om betere cijfers te halen.
- Zij valspelen nooit bij het gokken.
- Wij valspelen soms tijdens bordspellen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Valsspelen with some of the pronouns.
- Ik valspeelde vroeger vaak tijdens de toetsen.
- Jij valspeelde altijd als kind bij de spellen.
- Hij valspeelde regelmatig tijdens de wedstrijden.
- Zij valspeelden nooit tijdens de kaartavonden.
- Wij valspeelden af en toe bij het kwartetten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Valsspelen with some of the pronouns.
- Ik heb valsgespeeld op het examen.
- Jij bent altijd valsgespeeld tijdens de spelletjes.
- Hij heeft valsgespeeld bij het pokeren.
- Zij zijn nooit valsgespeeld in hun carrière.
- Wij hebben soms valsgespeeld met monopoly.