prakken

Conjugations List of Prakken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprakprakteheb geprakt
jij, je, upraktpraktehebt geprakt
hij, zij, hetpraktprakteheeft geprakt
wijprakkenpraktenhebben geprakt
jullieprakkenpraktenhebben geprakt
zij, zeprakkenpraktenhebben geprakt

Presens

Example presens sentences for Prakken with some of the pronouns.

  • Ik prak een banaan voor het ontbijt.
  • Jij prakt de aardappelen voor het avondeten.
  • Hij/Zij prakt de knoflook in de saus.
  • Wij prakken de groenten voor de soep.
  • Zij prakken de avocado voor de guacamole.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Prakken with some of the pronouns.

  • Vroeger prakte ik altijd de aardappelen met een vork.
  • Toen ik jong was, prakte jij vaak de groenten.
  • Hij/Zij prakte vroeger de knoflook niet goed genoeg.
  • Wij prakten altijd de avocado met een lepel.
  • Als kind prakten zij de bananen met hun handen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Prakken with some of the pronouns.

  • Ik heb de aardappelen fijngeprakt.
  • Jij hebt de groenten gepureerd.
  • Hij/Zij heeft de knoflook geplet.
  • Wij hebben de avocado vermorzeld.
  • Zij hebben de bananen platgedrukt.