ritsen

Conjugations List of Ritsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikritsritsteheb geritst
jij, je, uritstritstehebt geritst
hij, zij, hetritstritsteheeft geritst
wijritsenritstenhebben geritst
jullieritsenritstenhebben geritst
zij, zeritsenritstenhebben geritst

Presens

Example presens sentences for Ritsen with some of the pronouns.

  • Ik rits nu mijn jas dicht.
  • Zij ritst haar tas open en dicht.
  • Wij ritsen onze broeken altijd snel dicht.
  • De kinderen ritsen hun jassen zelfstandig dicht.
  • Jullie ritsen de tent heel handig dicht.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Ritsen with some of the pronouns.

  • Vroeger ritste ik altijd mijn jas te snel dicht.
  • Toen hij klein was, ritste hij zijn tas vaak verkeerd dicht.
  • Vroeger ritsen wij onze broeken niet zo goed dicht.
  • Als kinderen ritsen we soms onze jassen per ongeluk open.
  • Vroeger ritsen jullie de tent nooit helemaal dicht.

Perfectum

Example perfectum sentences for Ritsen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn jas net dichtgeritst.
  • Hij heeft zijn rugzak opengemaakt en weer dichtgeritst.
  • Wij hebben onze broeken snel dichtgeritst.
  • De kinderen hebben hun jassen zelfstandig dichtgeritst.
  • Jullie hebben de tent handig dichtgeritst.