opsleuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sleur op | sleurde op | heb opgesleurd |
jij, je, u | sleurt op | sleurde op | hebt opgesleurd |
hij, zij, het | sleurt op | sleurde op | heeft opgesleurd |
wij | sleuren op | sleurden op | hebben opgesleurd |
jullie | sleuren op | sleurden op | hebben opgesleurd |
zij, ze | sleuren op | sleurden op | hebben opgesleurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opsleuren with some of the pronouns.
- Ik sleur de zware koffer op.
- Jij sleurt de tafel naar buiten.
- Hij sleept de dozen naar de zolder.
- Zij sleuren de stoelen naar de vergaderzaal.
- Wij sleuren de oude bank weg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opsleuren with some of the pronouns.
- Vroeger sleurde ik altijd de boodschappen naar huis.
- Toen sleepte jij de koffers naar de hotelkamer.
- Hij sleepte de fiets door de modderige paden.
- Zij sleurden de meubels door het smalle trappenhuis.
- Vroeger sleepten wij de bagage zelf naar de trein.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opsleuren with some of the pronouns.
- Ik heb de zware koffer opgesleeurd.
- Jij hebt de tafel naar buiten gesleept.
- Hij heeft de dozen naar de zolder gesleept.
- Zij hebben de stoelen naar de vergaderzaal gesleurd.
- Wij hebben de oude bank weggesleept.