meneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | meneer | meneerde | heb gemeneerd |
jij, je, u | meneert | meneerde | hebt gemeneerd |
hij, zij, het | meneert | meneerde | heeft gemeneerd |
wij | meneren | meneerden | hebben gemeneerd |
jullie | meneren | meneerden | hebben gemeneerd |
zij, ze | meneren | meneerden | hebben gemeneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Meneren with some of the pronouns.
- Ik meneer naar de winkel.
- Jij meent altijd snel conclusies.
- Hij/zij meneert graag over politiek.
- Wij menen dat het een goed idee is.
- Jullie menen dat jullie altijd gelijk hebben.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meneren with some of the pronouns.
- Ik meende dat je gelijk had.
- Jij meende altijd alles beter te weten.
- Hij/zij meende dat het geen probleem was.
- Wij meenden dat we op tijd waren.
- Jullie meenden dat het makkelijk zou zijn.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meneren with some of the pronouns.
- Ik heb gemeend dat je gelijk had.
- Jij hebt te snel geoordeeld en daar heb ik in gemeend.
- Hij/zij heeft zijn standpunt krachtig gemeend.
- Wij hebben gemeend om hulp te vragen.
- Jullie hebben gemeend ons te kunnen beoordelen.