opbleken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bleek op | bleekte op | ben opgebleekt |
jij, je, u | bleekt op | bleekte op | bent opgebleekt |
hij, zij, het | bleekt op | bleekte op | is opgebleekt |
wij | bleken op | bleekten op | zijn opgebleekt |
jullie | bleken op | bleekten op | zijn opgebleekt |
zij, ze | bleken op | bleekten op | zijn opgebleekt |
Presens
Example presens sentences for Opbleken with some of the pronouns.
- Het blijkt dat hij gelijk heeft.
- Het feit bleek onjuist te zijn.
- De resultaten blijken veelbelovend te zijn.
- Uit het onderzoek blijkt dat roken schadelijk is.
- Het plan blijkt haalbaar te zijn.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opbleken with some of the pronouns.
- Het bleek dat hij gelijk had.
- Het feit bleek onjuist te zijn.
- De resultaten bleken veelbelovend te zijn.
- Uit het onderzoek bleek dat roken schadelijk is.
- Het plan bleek haalbaar te zijn.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opbleken with some of the pronouns.
- Het is gebleken dat hij gelijk had.
- Het feit is onjuist gebleken.
- De resultaten zijn veelbelovend gebleken.
- Uit het onderzoek is gebleken dat roken schadelijk is.
- Het plan is haalbaar gebleken.