alliëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | allieer | allieerde | heb geallieerd |
jij, je, u | allieert | allieerde | hebt geallieerd |
hij, zij, het | allieert | allieerde | heeft geallieerd |
wij | alliëren | allieerden | hebben geallieerd |
jullie | alliëren | allieerden | hebben geallieerd |
zij, ze | alliëren | allieerden | hebben geallieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Alliëren with some of the pronouns.
- Ik allieer me met mijn collega's om een sterke lesomgeving te creëren.
- Jij allieert je met andere scholen voor een groter bereik.
- Hij/Zij allieert zich met verschillende organisaties om zijn/haar doelen te bereiken.
- Wij alliëren ons met lokale bedrijven voor samenwerkingsprojecten.
- Jullie alliëren je met de gemeenschap om positieve verandering te stimuleren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Alliëren with some of the pronouns.
- Toen ik Nederlands doceerde, allieerde ik me regelmatig met andere talendocenten.
- Vroeger allieerde jij je vaak met ouders om de leerprestaties te verbeteren.
- Hij/Zij allieerde zich met bekende auteurs om interessante leermiddelen te ontwikkelen.
- In het verleden allieerden wij ons met lokale culturele instellingen voor buitenschoolse activiteiten.
- Jullie allieerden je altijd met deskundige taaladviseurs om de grammatica te verbeteren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Alliëren with some of the pronouns.
- Ik heb me geallieerd met andere docenten voor een gezamenlijk project.
- Jij hebt je geallieerd met experts op het gebied van taalonderwijs.
- Hij/Zij heeft zich geallieerd met vooraanstaande onderzoekers in de educatieve sector.
- Wij hebben ons geallieerd met internationale onderwijsinstellingen.
- Jullie hebben je geallieerd met ervaren leerkrachten om kennis uit te wisselen.