proclameren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | proclameer | proclameerde | heb geproclameerd |
jij, je, u | proclameert | proclameerde | hebt geproclameerd |
hij, zij, het | proclameert | proclameerde | heeft geproclameerd |
wij | proclameren | proclameerden | hebben geproclameerd |
jullie | proclameren | proclameerden | hebben geproclameerd |
zij, ze | proclameren | proclameerden | hebben geproclameerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Proclameren with some of the pronouns.
- Ik proclameer mijn standpunt tijdens de bijeenkomst.
- Jij proclameert de regels aan de leerlingen.
- Hij/Zij/Het proclameert de winnaar van de wedstrijd.
- Wij proclameren de boodschap van vrede en harmonie.
- Jullie proclameren de nieuwe wetgeving.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Proclameren with some of the pronouns.
- Ik proclameerde mijn standpunt tijdens de bijeenkomst.
- Jij proclameerde de regels aan de leerlingen.
- Hij/Zij/Het proclameerde de winnaar van de wedstrijd.
- Wij proclameerden de boodschap van vrede en harmonie.
- Jullie proclameerden de nieuwe wetgeving.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Proclameren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn standpunt tijdens de bijeenkomst geproclameerd.
- Jij hebt de regels aan de leerlingen geproclameerd.
- Hij/Zij/Het heeft de winnaar van de wedstrijd geproclameerd.
- Wij hebben de boodschap van vrede en harmonie geproclameerd.
- Jullie hebben de nieuwe wetgeving geproclameerd.