uitkraaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kraai uit | kraaide uit | heb uitgekraaid |
jij, je, u | kraait uit | kraaide uit | hebt uitgekraaid |
hij, zij, het | kraait uit | kraaide uit | heeft uitgekraaid |
wij | kraaien uit | kraaiden uit | hebben uitgekraaid |
jullie | kraaien uit | kraaiden uit | hebben uitgekraaid |
zij, ze | kraaien uit | kraaiden uit | hebben uitgekraaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitkraaien with some of the pronouns.
- Ik kraai uit wanneer ik de zon op zie komen.
- Jij kraait uit over je vakantieavonturen.
- Hij/Zij kraait uit als een haan in de ochtend.
- Wij kraaien uit na een lange werkdag.
- Jullie kraaien uit tijdens het feestje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitkraaien with some of the pronouns.
- Ik kraaide uit terwijl ik door het bos liep.
- Jij kraaide uit tijdens het concert.
- Hij/Zij kraaide uit telkens wanneer hij/zij een grapje maakte.
- Wij kraaiden uit terwijl we naar de film keken.
- Jullie kraaiden uit tijdens de schoolreis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitkraaien with some of the pronouns.
- Ik heb uitgekraaid toen ik de wedstrijd won.
- Jij hebt uitgekraaid nadat je de puzzel had opgelost.
- Hij/Zij heeft uitgekraaid na het behalen van het diploma.
- Wij hebben uitgekraaid toen we de jackpot wonnen.
- Jullie hebben uitgekraaid na het horen van het goede nieuws.