ranken

Conjugations List of Ranken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrankrankteheb gerankt
jij, je, uranktranktehebt gerankt
hij, zij, hetranktrankteheeft gerankt
wijrankenranktenhebben gerankt
jullierankenranktenhebben gerankt
zij, zerankenranktenhebben gerankt

Presens
Beta

Example presens sentences for Ranken with some of the pronouns.

  • Ik rank vandaag de bloemen in de tuin.
  • Jij rankt altijd snel naar de top van de ranglijst.
  • Hij/Zij rankt hoog in de competitie.
  • Wij ranken alle studenten op basis van hun prestaties.
  • Jullie ranken de beste restaurants in de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ranken with some of the pronouns.

  • Vroeger rankede ik vaak als eerste in de wedstrijden.
  • Toen ik jonger was, ranking jij altijd bovenaan.
  • Hij/Zij rankte altijd goed in de examens.
  • Wij rankeden onze favoriete films op een lijst.
  • Jullie rankeden de spelers op basis van hun vaardigheden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ranken with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren de planten in de kas gerankt.
  • Jij bent al eerder naar de eerste plaats gerankt.
  • Hij/Zij heeft zijn team naar de overwinning gerankt.
  • Wij hebben de website hoog in de zoekresultaten gerankt.
  • Jullie hebben de kandidaten objectief gerankt.