suppleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | suppleer | suppleerde | heb gesuppleerd |
jij, je, u | suppleert | suppleerde | hebt gesuppleerd |
hij, zij, het | suppleert | suppleerde | heeft gesuppleerd |
wij | suppleren | suppleerden | hebben gesuppleerd |
jullie | suppleren | suppleerden | hebben gesuppleerd |
zij, ze | suppleren | suppleerden | hebben gesuppleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Suppleren with some of the pronouns.
- Ik suppleer de ontbrekende gegevens in het rapport.
- Jij supplereert de ontbrekende woorden in de zin.
- Hij/Zij/Het suppleert de benodigde materialen voor de les.
- Wij suppleren de voorraad in de winkel regelmatig.
- Jullie suppleren de ontbrekende informatie in het verslag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Suppleren with some of the pronouns.
- Ik suppl eerde de ontbrekende gegevens in het rapport aan.
- Jij suppl eerde de ontbrekende woorden in de zin aan.
- Hij/Zij/Het suppl eerde de benodigde materialen voor de les aan.
- Wij suppl eerden de voorraad in de winkel regelmatig aan.
- Jullie suppl eerden de ontbrekende informatie in het verslag aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Suppleren with some of the pronouns.
- Ik heb de ontbrekende gegevens in het rapport gesuppleerd.
- Jij hebt de ontbrekende woorden in de zin gesuppleerd.
- Hij/Zij/Het heeft de benodigde materialen voor de les gesuppleerd.
- Wij hebben de voorraad in de winkel regelmatig aangevuld.
- Jullie hebben de ontbrekende informatie in het verslag gesuppleerd.