afhouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | houw af | hieuw af | heb afgehouwen |
jij, je, u | houwt af | hieuw af | hebt afgehouwen |
hij, zij, het | houwt af | hieuw af | heeft afgehouwen |
wij | houwen af | hieuwen af | hebben afgehouwen |
jullie | houwen af | hieuwen af | hebben afgehouwen |
zij, ze | houwen af | hieuwen af | hebben afgehouwen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afhouwen with some of the pronouns.
- Ik houw af in de tuin.
- Jij houwt af met een bijl.
- Hij/zij/het houwt af het houtblok.
- Wij houwen af op het platteland.
- Jullie houwen af voor het kampvuur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afhouwen with some of the pronouns.
- Ik hieuw af met een scherpe bijl.
- Jij hieuw af bij de boomstam.
- Hij/zij/het hieuw af terwijl ik toekeek.
- Wij hieuwen af in de oude schuur.
- Jullie hieuwen af voor een beter uitzicht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afhouwen with some of the pronouns.
- Ik heb afgehouden van het takkenbos.
- Jij hebt afgehouden met veel kracht.
- Hij/zij/het heeft afgehouden tot hij moe was.
- Wij hebben afgehouden tijdens het klussen.
- Jullie hebben afgehouden bij het kampement.