verslaven
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | verslaaf | verslaafde | heb verslaafd |
| jij, je, u | verslaaft | verslaafde | hebt verslaafd |
| hij, zij, het | verslaaft | verslaafde | heeft verslaafd |
| wij | verslaven | verslaafden | hebben verslaafd |
| jullie | verslaven | verslaafden | hebben verslaafd |
| zij, ze | verslaven | verslaafden | hebben verslaafd |
Presens
Example presens sentences for Verslaven with some of the pronouns.
- Ik verslaaf me aan chocolade.
- Jij verslaaft jezelf aan sociale media.
- Hij verslaaft zich aan drugs.
- Zij verslaaft zich aan gokken.
- Wij verslaven ons aan series kijken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verslaven with some of the pronouns.
- Ik verslaafde me vroeger aan chocolade.
- Jij verslaafde jezelf vroeger aan sociale media.
- Hij verslaafde zich vroeger aan drugs.
- Zij verslaafde zich vroeger aan gokken.
- Wij verslaafden ons vroeger aan series kijken.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verslaven with some of the pronouns.
- Ik heb me aan chocolade verslaafd.
- Jij hebt jezelf aan sociale media verslaafd.
- Hij heeft zich aan drugs verslaafd.
- Zij heeft zich aan gokken verslaafd.
- Wij hebben ons aan series kijken verslaafd.