toetellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tel toe | telde toe | heb toegeteld |
jij, je, u | telt toe | telde toe | hebt toegeteld |
hij, zij, het | telt toe | telde toe | heeft toegeteld |
wij | tellen toe | telden toe | hebben toegeteld |
jullie | tellen toe | telden toe | hebben toegeteld |
zij, ze | tellen toe | telden toe | hebben toegeteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Toetellen with some of the pronouns.
- Ik tel toe bij het tellen van de stemmen.
- Jij telt toe aan de totale som.
- Hij telt de punten toe aan het scorebord.
- Zij telt de cadeautjes toe voor het feest.
- We tellen de dagen af tot onze vakantie begint.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toetellen with some of the pronouns.
- Ik telde toe bij het tellen van de stemmen.
- Jij telde toe aan de totale som.
- Hij telde de punten toe aan het scorebord.
- Zij telde de cadeautjes toe voor het feest.
- We telden de dagen af tot onze vakantie begon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toetellen with some of the pronouns.
- Ik heb toegeteld bij het tellen van de stemmen.
- Jij hebt toegeteld aan de totale som.
- Hij heeft de punten toegeteld aan het scorebord.
- Zij heeft de cadeautjes toegeteld voor het feest.
- We hebben de dagen afgeteld tot onze vakantie begon.