oprekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rek op | rekte op | heb opgerekt |
jij, je, u | rekt op | rekte op | hebt opgerekt |
hij, zij, het | rekt op | rekte op | heeft opgerekt |
wij | rekken op | rekten op | hebben opgerekt |
jullie | rekken op | rekten op | hebben opgerekt |
zij, ze | rekken op | rekten op | hebben opgerekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Oprekken with some of the pronouns.
- Ik rek op.
- Jij rekt op.
- Hij/zij/het rekt op.
- Wij rekken op.
- Jullie rekken op.
- Zij rekken op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oprekken with some of the pronouns.
- Ik rekte op.
- Jij rekte op.
- Hij/zij/het rekte op.
- Wij rekten op.
- Jullie rekten op.
- Zij rekten op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oprekken with some of the pronouns.
- Ik heb opgerekt.
- Jij hebt opgerekt.
- Hij/zij/het heeft opgerekt.
- Wij hebben opgerekt.
- Jullie hebben opgerekt.
- Zij hebben opgerekt.