uiteenleggen

Conjugations List of Uiteenleggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleg uiteenlegde uiteenheb uiteengelegd
jij, je, ulegt uiteenlegde uiteenhebt uiteengelegd
hij, zij, hetlegt uiteenlegde uiteenheeft uiteengelegd
wijleggen uiteenlegden uiteenhebben uiteengelegd
jullieleggen uiteenlegden uiteenhebben uiteengelegd
zij, zeleggen uiteenlegden uiteenhebben uiteengelegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uiteenleggen with some of the pronouns.

  • Ik leg het probleem uiteen aan mijn studenten.
  • Jij legt de regels uiteen tijdens de les.
  • Hij legt de situatie duidelijk uit aan zijn collega's.
  • Wij leggen de plannen uiteen tijdens de vergadering.
  • Zij leggen de verschillende opties uiteen in het rapport.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uiteenleggen with some of the pronouns.

  • Ik legde het probleem uit aan mijn studenten.
  • Jij legde de regels uit tijdens de les.
  • Hij legde de situatie duidelijk uit aan zijn collega's.
  • Wij legden de plannen uit tijdens de vergadering.
  • Zij legden de verschillende opties uit in het rapport.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uiteenleggen with some of the pronouns.

  • Ik heb het probleem uitgelegd aan mijn studenten.
  • Jij hebt de regels uitgelegd tijdens de les.
  • Hij heeft de situatie duidelijk uitgelegd aan zijn collega's.
  • Wij hebben de plannen uitgelegd tijdens de vergadering.
  • Zij hebben de verschillende opties uitgelegd in het rapport.