gereedliggen

Conjugations List of Gereedliggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklig gereedlag gereedheb gereedgelegen
jij, je, uligt gereedlag gereedhebt gereedgelegen
hij, zij, hetligt gereedlag gereedheeft gereedgelegen
wijliggen gereedlagen gereedhebben gereedgelegen
jullieliggen gereedlagen gereedhebben gereedgelegen
zij, zeliggen gereedlagen gereedhebben gereedgelegen

Presens
Beta

Example presens sentences for Gereedliggen with some of the pronouns.

  • Ik lig gereed voor de les.
  • De boeken liggen gereed op tafel.
  • Wij liggen gereed om te vertrekken.
  • Jullie liggen gereed voor de wedstrijd.
  • De apparatuur ligt gereed voor gebruik.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gereedliggen with some of the pronouns.

  • Ik lag gereed voor de vergadering.
  • Je lag al uren gereed voor het examen.
  • Hij lag altijd gereed voor hulp.
  • We lagen gereed om te vertrekken, maar er was vertraging.
  • Jullie lagen al vroeg gereed voor de start van de dag.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gereedliggen with some of the pronouns.

  • Ik heb gereedgelegen voor de presentatie.
  • Hij heeft het materiaal gereedgelegen.
  • Zij heeft de documenten gereedgelegen.
  • We hebben alles klaargelegd en gereedgelegen.
  • Ze hebben de spullen op tijd gereedgelegen.