omkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | keer om | keerde om | heb omgekeerd |
jij, je, u | keert om | keerde om | hebt omgekeerd |
hij, zij, het | keert om | keerde om | heeft omgekeerd |
wij | keren om | keerden om | hebben omgekeerd |
jullie | keren om | keerden om | hebben omgekeerd |
zij, ze | keren om | keerden om | hebben omgekeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omkeren with some of the pronouns.
- Ik keer de pannenkoek om in de pan.
- Jij keert de auto om in de smalle straat.
- Hij keert het boek om en begint opnieuw te lezen.
- Zij keren de situatie om met hun innovatieve aanpak.
- Wij keren het schip om en repareren de onderkant.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omkeren with some of the pronouns.
- Ik keerde de pannenkoek om in de pan.
- Jij keerde de auto om in de smalle straat.
- Hij keerde het boek om en begon opnieuw te lezen.
- Zij keerden de situatie om met hun innovatieve aanpak.
- Wij keerden het schip om en repareerden de onderkant.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omkeren with some of the pronouns.
- Ik heb de pannenkoek omgekeerd in de pan.
- Jij hebt de auto omgekeerd in de smalle straat.
- Hij heeft het boek omgekeerd en is opnieuw begonnen te lezen.
- Zij hebben de situatie omgekeerd met hun innovatieve aanpak.
- Wij hebben het schip omgekeerd en de onderkant gerepareerd.