wrikkelen

Conjugations List of Wrikkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwrikkelwrikkeldeheb gewrikkeld
jij, je, uwrikkeltwrikkeldehebt gewrikkeld
hij, zij, hetwrikkeltwrikkeldeheeft gewrikkeld
wijwrikkelenwrikkeldenhebben gewrikkeld
julliewrikkelenwrikkeldenhebben gewrikkeld
zij, zewrikkelenwrikkeldenhebben gewrikkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Wrikkelen with some of the pronouns.

  • Ik wrikkel de deurklink heen en weer.
  • Jij wrikkelt aan je oorbel.
  • Hij wrikkelt met zijn tenen in het zand.
  • Wij wrikkelen de tafelpoten om ze recht te zetten.
  • Zij wrikkelen de fles voorzichtig open.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Wrikkelen with some of the pronouns.

  • Ik wrikkelde aan de deurklink.
  • Jij wrikkelde aan je oorbel.
  • Hij wrikkelde met zijn tenen in het zand.
  • Wij wrikkelde de tafelpoten om ze recht te zetten.
  • Zij wrikkelde de fles voorzichtig open.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Wrikkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de deurklink gewrikkeld.
  • Jij hebt je oorbel gewrikkeld.
  • Hij heeft met zijn tenen in het zand gewrikkeld.
  • Wij hebben de tafelpoten gewrikkeld om ze recht te zetten.
  • Zij hebben de fles voorzichtig gewrikkeld geopend.