afspitten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spit af | spitte af | heb afgespit |
jij, je, u | spit af | spitte af | hebt afgespit |
hij, zij, het | spit af | spitte af | heeft afgespit |
wij | spitten af | spitten af | hebben afgespit |
jullie | spitten af | spitten af | hebben afgespit |
zij, ze | spitten af | spitten af | hebben afgespit |
PresensBeta
Example presens sentences for Afspitten with some of the pronouns.
- Ik spit af in mijn vrije tijd.
- Jij spitt af voor je werk.
- Hij/Zij/Het spit af bij de sportschool.
- Wij spitten af op zaterdagochtend.
- Jullie spitten af in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afspitten with some of the pronouns.
- Ik splitte af toen ik jong was.
- Jij splitte af tijdens de vakantie.
- Hij/Zij/Het splitte af na het eten.
- Wij splitten af in de avond.
- Jullie splitten af op school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afspitten with some of the pronouns.
- Ik heb afgesplit.
- Jij hebt afgesplit.
- Hij/Zij/Het heeft afgesplit.
- Wij hebben afgesplit.
- Jullie hebben afgesplit.