bijdoen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doe bij | deed bij | heb bijgedaan |
jij, je, u | doet bij | deed bij | hebt bijgedaan |
hij, zij, het | doet bij | deed bij | heeft bijgedaan |
wij | doen bij | deden bij | hebben bijgedaan |
jullie | doen bij | deden bij | hebben bijgedaan |
zij, ze | doen bij | deden bij | hebben bijgedaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijdoen with some of the pronouns.
- Ik doe mee aan de wedstrijd.
- Jij doet altijd je best.
- Hij doet niet vaak mee met activiteiten.
- Zij doet haar jas aan en gaat naar buiten.
- Wij doen ook graag mee met sportevenementen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijdoen with some of the pronouns.
- Ik deed vroeger altijd mee aan de wedstrijd.
- Jij deed altijd je best in de les.
- Hij deed niet vaak mee met activiteiten toen hij jong was.
- Zij deed haar jas aan en ging naar buiten.
- Wij deden ook graag mee met sportevenementen in het verleden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijdoen with some of the pronouns.
- Ik heb meegedaan aan de wedstrijd.
- Jij hebt altijd je best gedaan.
- Hij heeft niet vaak meegedaan met activiteiten.
- Zij heeft haar jas aangedaan en is naar buiten gegaan.
- Wij hebben ook graag meegedaan met sportevenementen.