granen

Conjugations List of Granen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgraangraandeheb gegraand
jij, je, ugraantgraandehebt gegraand
hij, zij, hetgraantgraandeheeft gegraand
wijgranengraandenhebben gegraand
julliegranengraandenhebben gegraand
zij, zegranengraandenhebben gegraand

Presens
Beta

Example presens sentences for Granen with some of the pronouns.

  • Ik graan elke dag voor het ontbijt.
  • Jij graant graag bij de bakker om de hoek.
  • Hij/Zij/Het graant altijd biologische producten.
  • Wij granen samen met onze buren op het veld.
  • Jullie granen veel tijdens de oogstperiode.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Granen with some of the pronouns.

  • Ik graande vroeger vaak met mijn grootouders.
  • Jij graande gisteren nog in de regen.
  • Hij/Zij/Het graande altijd in de zomermaanden.
  • Wij graanden als kinderen altijd in de achtertuin.
  • Jullie graanden vroeger op de boerderij van jullie ouders.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Granen with some of the pronouns.

  • Ik heb gegraand in de ochtendzon.
  • Jij bent naar de boerderij gegraand om granen te oogsten.
  • Hij/Zij/Het is naar de molen gegraand om het graan te malen.
  • Wij hebben de bloem gegraand voor het brood.
  • Jullie zijn naar de markt gegraand om granen te verkopen.